Toch is de bouw niet immuun voor de coronacrisis, zoals blijkt uit het sterk gedaalde ondernemersvertrouwen van bouwondernemers in april 2020. De vertrouwensindicator kwam begin april uit op -12,5, terwijl deze een maand eerder nog op 6,6 stond.
Tijdens de vorige crisis lag het vertrouwen van bouwers op het dieptepunt een stuk lager, maar het is wel de grootste daling op maandbasis ooit. De snelle erosie in het vertrouwen geeft aan dat veel bouwondernemers ditmaal al op de korte termijn negatieve effecten van de crisis ondervinden, terwijl de sector doorgaans vertraagd op de conjunctuur reageert en dus pas op langere termijn de effecten van een neergaande economie voelt.
Aanvoerproblemen bouwmaterialen
Het ligt voor de hand dat de hout- en bouwmaterialenindustrie producten aan de bouwsector levert, maar de bouw krijgt ook veel producten van andere industriële branches zoals de machine-industrie, de metaalindustrie en de rubber- en kunststofindustrie. Zoals in de tabel te zien is, is de metaalproductenindustrie een belangrijke leverancier voor de woning- en utiliteitsbouw (1,9 miljard euro) en de gespecialiseerde bouw (1,6 miljard euro). De problemen in de metaalindustrie, die zelf te kampen heeft met gebrekkige aanvoer uit onder meer China, blijken onder meer uit de bezettingsgraad. Het percentage benutte productiecapaciteit is in april 2020 teruggevallen naar 75,7 procent, een percentage dat sinds 2013 niet meer is voorgekomen.
Problemen met procedures en personeel
Verder zijn Oost-Europese arbeidsmigranten sinds de crisis naar huis teruggekeerd, waardoor het moeilijker is om voldoende personeel op de bouwplaats te krijgen. Een extra probleem is dat veel Nederlandse werknemers bij verkoudheidsklachten preventief thuisblijven. Uit de enquête van het EIB blijkt dat gemiddeld 10 procent van de werknemers in de bouw zich de afgelopen maand ziek heeft gemeld. Normaal ligt dit percentage rond de twee procent.
Minder werk voor de bouw in hard getroffen sectoren
Een aantal sectoren is nagenoeg volledig stilgevallen, zoals de hotelbranche, de horeca en delen van de detailhandel. Ook de transportsector en de industrie ondervinden veel hinder. Verschillende bouwbranches zijn actief in deze sectoren en kunnen sneller last krijgen van de coronacrisis, omdat het werk in deze sectoren wegvalt. Dit raakt de architecten en ingenieurs het hardst. Zij behalen ruim 15 procent van hun werk uit deze sectoren.
Op de lange termijn last van minder investeringen en consumptie
Op de langere termijn krijgt de bouw het meeste last van het feit dat er minder vraag zal ontstaan naar nieuwe woningen en utiliteitsbouw, zoals kantoren en fabrieken. De bouwsector reageert altijd sterk op het vertrouwen, zowel van consumenten als van producenten. Zowel het producenten- als het consumentenvertrouwen is in april sterk weggezakt.
Voor de woningbouw geldt dat consumenten grote aankopen als een huis uitstellen wanneer ze onzeker worden over hun financiële situatie. Het saldo van antwoorden op de vraag of het een gunstig moment is voor grote aankopen zakte in april van 3 naar -38, blijkt uit cijfers van het CBS. Dit effect kan wel even aanhouden. Door de verschillende overheidsregelingen hebben bedrijven nog niet massaal hun personeel hoeven te ontslaan, maar de verwachting is dat de werkloosheid in Nederland dit jaar en volgend jaar zal oplopen. Dit heeft op de langere termijn effect op de woningmarkt; de verwachting van ABN AMRO is dan ook dat de woningprijzen in 2021 dalen. Dit raakt dan vervolgens de woningbouw.
Bedrijven zullen in onzekere tijden ook minder investeren met negatieve gevolgen voor de utiliteitsbouw. De terugval vindt allereerst plaats in de eerdergenoemde sectoren die op dit moment grotendeels stilliggen, zoals de horeca en hotelbranche. Maar de economische krimp en bijbehorende onzekerheid kunnen tot gevolg hebben dat ook bedrijven in andere sectoren minder investeren, waardoor utiliteitsbouwers minder werk hebben. ABN AMRO verwacht dat bedrijven 8 procent minder investeren in 2020 en 1 procent in 2021.
Overheid heeft belangrijke rol in aanjagen bouwsector
De overheid kan een belangrijke rol spelen bij het aan het werk houden van de bouwsector. De bouwsector heeft als voordeel dat de overheid een belangrijke opdrachtgever in de sector is, die ook tijdens een crisis de mogelijkheid heeft om te investeren. De grond-, weg- en waterbouw (gww), gespecialiseerde bouwers, en architecten en ingenieurs profiteren het meest van opdrachten van de overheid.
De gww-branche kan op dit moment al profiteren van de overheid. Rijkswaterstaat – de grootste opdrachtgever in de infrasector – is inmiddels begonnen met het naar voren halen van projecten die zijn gericht op onderhoud. Zo wordt onderhoud aan de snelwegen A1, A12, A8, A10 en A16 sneller uitgevoerd. Het naar voren halen van projecten die zijn gericht op nieuwe infra-ontwikkeling zal gezien de stikstofproblematiek lastiger zijn dan van onderhoudsprojecten waar de vergunningen meestal al voor zijn afgegeven. Het is desondanks een positieve ontwikkeling dat de overheid al snel begonnen is met het naar voren halen van werk. Na het uitbreken van de financiële crisis in 2008 had de overheid daar anderhalf jaar voor nodig.
Het is vooral de rijksoverheid die voor een stimulans aan de infra moet geven. De financiële situatie van veel gemeentes verslechtert namelijk snel als gevolg van de coronacrisis. Gemeentes hebben minder inkomsten uit bijvoorbeeld huur, betaald parkeren en de toeristenbelasting. Tegelijkertijd hebben ze meer uitgaven, bijvoorbeeld aan bijstandsuitkeringen aan zzp’ers en om het samenscholingsverbod te handhaven. De verwachting is daarom dat zij niet de mogelijkheid hebben om werk naar voren te halen en mogelijk zelfs moeten bezuinigen op infrastructuuruitgaven, iets wat in de vorige crisis ook is gebeurd.De utiliteitsbouw kan profiteren van het Rijksvastgoedbedrijf. Dat is niet zo’n grote speler in de utiliteitsbouw als Rijkswaterstaat in de infra, maar alle beetjes helpen. Sinds 6 april betaalt het Rijksvastgoedbedrijf leveranciers die onderhoudswerkzaamheden aan overheidsgebouwen uitvoeren sneller. Daarnaast zou het een optie kunnen zijn om onderhoud aan overheidsgebouwen naar voren te halen. Op andere vlakken levert het Rijksvastgoedbedrijf ook een bijdrage, onder meer door het opschorten van de huur opgeschort van een aantal musea waarvan de organisatie de eigenaar van het gebouw is.Woningcorporaties zijn natuurlijk niet geheel als overheid te typeren, maar kunnen voor de woningbouw eenzelfde functie hebben als Rijkswaterstaat voor de infrasector. Doordat woningcorporaties geen winstbejag hebben, is het voor hen eenvoudiger om tijdens een crisis woningen te blijven bouwen. Die wil is bij de woningcorporaties volop aanwezig, zoals blijkt uit de intentieverklaring ‘Samen doorbouwen aan Nederland’ die branchevereniging Aedes heeft getekend. De betrokken partijen willen de continuïteit en de werkgelegenheid in de bouwsector behouden om het woningtekort niet verder op te laten lopen. Daarvoor is wel vereist dat de woningcorporaties voldoende financiële armslag hebben.Tijdens de vorige crisis is de verhuurdersheffing geïntroduceerd, waardoor de woningcorporaties inmiddels 1,7 miljard euro per jaar aan de Staat afdragen. In 2019 werd bijna 16 procent van de nieuwe woningen waarvoor een vergunning is afgegeven gebouwd in opdracht van woningcorporaties. Voor het invoeren van de verhuurdersheffing lag dit nog rond de 30 procent. Uit recent onderzoek is gebleken dat woningcorporaties zonder de verhuurdersheffing in de periode 2013-2023 twee keer zoveel woningen hadden en zouden kunnen bouwen. Dit komt neer op 93.500 extra woningen. Het zou goed zijn als de overheid de verhuurdersheffing in dit licht zou evalueren. Dit is het moment om nieuwbouw door woningcorporaties te stimuleren in plaats van te belasten.Aan dit rapport werkten mee:

Madeline Buijs is sectoreconoom bij ABN AMRO. Zij is binnen de afdeling Sector Advisory van ABN AMRO verantwoordelijk voor de sectoren Bouw en Vastgoed. Madeline publiceert regelmatig analyses van de recente economische ontwikkelingen in deze sectoren. Andere aandachtsgebieden zijn de arbeidsmarkt en in het bijzonder de zzp’ers. Madeline is van 2006 tot 2012 werkzaam geweest bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit waar zij veel onderzoek heeft gedaan naar de concurrentie in diverse sectoren. Madeline is econoom en politicoloog.